info-steel-34

22 Residentieel versus niet-residentieel, nieuwbouw versus renovatie De niet-residentiële sector staat op Europees niveau in voor zowat 25 % van de totale vloeroppervlakte van gebouwen, maar is op zich heel divers samengesteld (BPIE 5 ). De be- langrijkste niet-residentiële categorieën zijn de klein- en groothandel (28%) en de kantoren (23%). Daarnaast bestaat de niet-residentiële sector uit gebouwen voor opleiding en scholing (17%), hotels en restaurants (11%), zieken- huizen en de zorgsector (7%), sportfaciliteiten (4%) en andere niet-eerder genoemde types (11%). Voor België stelde McKinsey vast dat de residen- tiële sector in 2005 goed was voor 73% van de primaire energievraag van gebouwen 6 . Binnen de niet-residentiële sector zouden scholen, ziekenhui- zen en overheidsgebouwen volgens deze studie elk voor zowat 30% van het primaire energiever- bruik instaan, en dit lijkt af te wijken van wat men op basis van de BPIE-gegevens zou verwachten. McKinsey situeerde het merendeel (> 90 %) van het zogenaamde theoretische energiebesparings- potentieel in de residentiële sector. De Belgische woongebouwen blijken immers op energetisch vlak niet zo performant te zijn als in de buurlan- den. Concreet wordt dit treffend geïllustreerd door bijgaande figuur 1. Fig. 1: Gemiddeld residentieel energieverbruik (in kWh/m²/jaar, 2005) 6 _ Fig. 1: Consommation résidentielle moyenne d’énergie (en kWh/m², par an, 2005) 6 348 234 242 226 181 203 +72% 5 Buildings Performance Institute Europe (BPIE), Europe’s Buildings under the Microscope: A country- by-country review of the energy performance of buildings, BPIE, 2011. 6 Pathways to World-Class Energy Efficiency in Bel- gium, McKinsey & Company, 2009 Résidentiel vs non résidentiel, construction vs rénovation Au niveau européen, le secteur non résidentiel représente environ 25 % de la surface totale au sol des immeubles, mais sa composition est très diverse (BPIE 5 ). Les catégories non résidentielles les plus importantes sont le commerce (détail- lants et grandes surfaces – 28 %) et les bureaux (23 %). Ensuite, le secteur non résidentiel est constitué de bâtiments pour l’éducation et la for- mation (17 %), d’hôtels et de restaurants (11 %), d’hôpitaux et d’établissements de soins (7 %), d’infrastructures sportives (4 %) et d’autres types de bâtiments (11 %). Pour la Belgique, McKinsey constate que le sec- teur résidentiel représentait 73 % de la demande énergétique primaire des bâtiments en 2005. Dans le secteur non résidentiel, les écoles, les hôpitaux et les bâtiments publics représentent chacun environ 30 % de la consommation énergé- tique primaire selon la même étude, ce qui semble s’éloigner des conclusions que l’on pourrait tirer des données du BPIE. McKinsey a situé la majorité (+ de 90 %) du potentiel théorique d’économie d’énergie dans le secteur résidentiel. Il se trouve en effet que les immeubles de logement belges ne sont pas aussi performants sur le plan énergétique que dans les pays voisins. Concrètement, la figure 1 illustre ceci de manière frappante. België Frankrijk Duitsland Verenigd Koninkrijk Nederland EU-25 gemiddelde Belgique France Allemagne Royaume-Uni Pays-Bas Moyenne UE-25