Langs een invalsweg van Westkapelle rijst een robuust kunstobject als een baken op uit het vlakke landschap: een ronde toren van tien meter hoog en zes meter doorsnede, bestaande uit keramische rioleringsbuizen die in metselwerkverband opeengestapeld werden.
Het geheel rust op een stalen drager. Twee kruisende stalen portieken uit warm gewalste buizen werden ingeklemd, onderaan op een betonnen fundering en bovenaan op een ronde buis. Tussen deze portieken werden verspringend kwartcirkelvormige horizontale I-liggers gemonteerd. Hierop werden dan weer verticale C-profielen bevestigd waar de potten overheen schuiven.
De torsiestijfheid van het geheel wordt bekomen door de horizontale I-liggers op de portieken in te klemmen om zodoende een cilindervormige vierendeelligger van tien meter hoog te bekomen. Ter verstijving van de constructie zijn in de toren twee kruisende, maar niet snijdende drukschoren geplaatst.